Tag archieven: moe

Onmiddellijk effect

Ruim een jaar blogde ik over leven met Add en zonder medicijnen. Nu gebruik ik ze toch. Terugblik op de eerste bevindingen: Blij dat ik slik – deel 3,  dag 1, 21 december 2015

‘Het fijne van die medicijnen’, zie ik mijn psycholoog twee jaar geleden nog lachend zeggen, ‘is dat ze onmiddellijk effect hebben.’ Misschien repliceerde ik, dat dat voor mediteren ook geldt. Ik had toen in twee jaar tijd drie zen-retraites van een week achter de rug en was vol van de effecten. Misschien zei ik dat niet. Het klopt ook niet, dat mediteren altijd onmiddellijk effect heeft, afgezien van de eerste keren en/of als het langer dan vijfentwintig minuten ofzo achter elkaar doet. Hoewel ik andersom wel merk, dat niet-mediteren voor het slapengaan, zeker in drukke en/of emotionele tijden, de kans op een slapeloze nacht sterk vergroot.

Vergrootte, moet ik inmiddels zeggen.

Ik nam mijn eerste pilletje in gespannen sfeer. Spanning uit vrees voor het effect en spanning uit wederzijdse vermoeidheid leidend tot ruzie. Nog volledig in mijn pre-pilliaanse bewustzijn, stelde ik Erwin enkele minuten later voor om samen te mediteren. Even stilzitten is even geen olie op het vuur en daarmee een kans om de negatieve spiraal te doorbreken. Dat snelle effect heeft mediteren vaak dan weer wel.

Of er tijdens de volgende, stille, twintig minuten iets noemenswaardigs gebeurde, kan ik niet meer met zekerheid zeggen. Wel, dat ik daarna, zoals gepland, de keuken inging, een maaltijd voorbereidde en me er niet druk om maakte dat het al tegen achten liep. Wat bijzonder was, want ik verheugde me nog steeds op een gezellige, misschien wel romantische, avond en aangezien ik al tijden rond een uur of tien ’s avonds instort, krijg ik van het vooruitzicht om na zevenen nog te moeten koken en eten, meestal de vervelende kriebels, een benauwd gevoel van ‘zie je wel, het zal wel weer niet lukken.’

Nu dus niet. Ik kookte minstens spreekwoordelijk fluitend, ging vervolgens opgeruimd aan tafel en had er wel weer zin in. Onmiddellijk effect numero één was binnen.

Helaas zijn voor het doorbreken van een gezamenlijke negatieve spiraal twee mensen nodig, plus wilskracht en enige emotionele stabiliteit. Een uur later vertrok ik in bijna-tranen richting bed, maakte binnen een minuut, in huis- annex meditatiekloffie rechtsomkeer naar de huiskamer en griste opnieuw de meditatiemat en het meditatiekussen tevoorschijn. Hier was duidelijk sprake van drukke en emotionele tijden. En aangezien slapeloosheid het pilleneffect was waar ik het meest voor vreesde, zat er niets anders op dan nog maar eens twintig minuten te gaan ‘zitten.’

Fout, weet ik nu. Onmiddellijk effect numero twee liet zich voelen: zoals ‘ritalin’ een pepmiddel is waar alleen mensen met AD(H)D rustig van worden, maakt mediteren ‘normale mensen’ aan het eind van de dag extra wakker en AD(H)D’ers juist rustiger. Maar niet als je het een met het ander combineert: nu werd ik er klaarwakker van. Lezen, waar ik, tegen bedtijd tegenwoordig meestal te moe voor ben (was…) maar wat nu prima lukte, kalmeerde me niet. Zo werd mijn eerste nacht als pillenslikker een doorwaakte.

Ik vind dat ik moet

Ik vind dat ik moet bloggen.

12003312_970714089637766_1593714843758169001_n
Te Gek!?-festival

Ja, daar ben ik weer.

Ik vind dat ik moet bloggen, maar niet nu, op de donker zo vroege zaterdagochtend. Nu vind ik dat ik moet slapen. Diep en ontspannen. Zodat ik vandaag fit ben en kan doen wat ik wil doen. Ontspannen, werkklusje afronden en naar schoonfamiliefeest. Ontspannen, niet moe en zonder vrees voor wat de komende week allemaal moet. Dat wil ik, dus moet ik ontspannen.

Maar ik moet nog bloggen over het Te Gek!?-festival, vorige week bij Utrecht. Allemaal mensen met fenomenen in hun hoofd in vergelijking waarmee Add een doetje is, groter, gekker, gemener, die daar gewoon over vertellen en het grootste deel van de tijd helemaal niet gek blijken te zijn. Eigenlijk alleen als ze te lang te weinig ontspannen.

Kwam er niet van, die blog, want ik was moe en moest nog zoveel.

Ook moet ik nog bloggen over die speelgedachte die ik vorige keer zomaar opeens bekende, over misschien toch maar aan de pillen. Waar dat opeens vandaan komt, na al mijn verzetschrijverij. Nou, dat komt van die cirkels waar ik in blijf draaien en een advies van iemand die zowel medisch als meditatief onderlegd is en die ik zo hoog heb dat ik haar advies niet zomaar weg wil wuiven.

En over waarom zen mij zo helpt en blijkbaar toch niet helemaal voldoende.

Niet gedaan want er moest nog zoveel. Ontspannen, bijvoorbeeld, en dat terwijl er een begrafenis was. Niet heel nabij, wel heel verdrietig.

Over dat ik het allemaal, dankzij Effectief met AD(H)D, zen, mindfulness en ouder worden, steeds beter weet en zie. Hoe belangrijk het is om te ontspannen en dat dat des te moeilijk is als er nog zoveel moet en hoe groot de verleiding dan is om juist nog even door en door en door te gaan en de spanning te voelen oplopen, wakker te liggen en dan, in een mengeling van wanhoop en rebellie, de computer maar weer aan te zetten. Met het overbekende risico dat die slaap en ontspanning deze dag niet meer komen. En dat ik vervolgens boos en gefrustreerd ben. Ik weet toch hoe het werkt, dus waarom o waarom blijf ik het zo doen?

Daar heb ik vaker over geschreven, mijn vicieuze cirkel. Als scholier ging ik zondags niet met mijn ouders mee wandelen, want mijn huiswerk was niet af. In jaar dat mijn afstudeerscriptie af moest, ging ik niet mee dansen en kon ik slapen noch ontspannen. In de strijd voor een hoger energiepeil en ‘eindelijk kunnen doen wat ik wil doen’, verdwenen sommige bewezen energieleveranciers, zoals tango en anderszins dansen, reizen en tekencursussen de laatste jaren uit mijn leven. Kwam goed uit, want ik had er toch geen geld voor. Eerst maar eens aan het werk en fit zijn, ontspannen, goed slapen. Wat allemaal, ja echt, veel beter lukt dan ooit. Nou ja, in de tijd van die retraites lukte het misschien net iets beter.

Hoe nu verder? Dansen, mediteren, werken, slapen? Anders eten? Pillen, inderdaad? Een combinatie natuurlijk, al dan niet met pillen, in evenwicht. Tja, dat is het hem nu juist, evenwicht.

Deze ochtend heeft bloggen geholpen. Moet ik dus vaker doen. Niet alleen omdat het mij helpt. Ik vind dat mijn blog over méér moet gaan dan mijn vicieuze cirkels. Maar weet ook dat vinden dat ik iets moet of juist niet moet averechts werkt. Ik vind dat Add&Anke moet gaan over hoe ik patronen doorbreek, als het even kan, zonder pillen. En dat ik dus moet volhouden.

Eerst terug naar bed. Het is weekend en ik  moet ontspannen.

Lichaamseigen stoffen

20150501_091748Ben duf deze ochtend. Op een andere manier dan anders. Tijdens mijn tijdens mijn ochtendlijke freewriting-sessie, waarin ik probeer mijn gedachten zo letterlijk mogelijk op papier te krijgen, inclusief rare gedachtensprongen en zonder ‘iets moois’ na te streven, kwam ik tot vijf, zes keer toe, niet verder dan vijf woorden per gedachte. En maakte ik me nog druk over de onleesbaarheid  van die woorden ook. Waar mijn hoofd en schrijven in de loop van zo’n sessie meestal rustig worden, bleef de dufheid een kwartier onverminderd. Ik probeerde na te gaan wat er aan de hand was. Vanwaar die dufheid? Ik had nota bene goed geslapen. De voorgaande nacht minder, maar ik ben aardig wat gewend. Dat kon het niet zijn. Ik heb gisteravond een glaasje wijn gedronken, goed. Hakt er soms in. Ik drink heel weinig, daarom en vandaar. Maar àls ik alcohol drink en ik voel ’s ochtends de gevolgen daarvan, dan voelt dat anders dan wat ik nu voel. Alcoholdufheid zit meer tegen hoofdpijn aan. Vervelend, chagrijnbevorderend. Maar dit keer voelt de dufheid als verlamming. Tot in mijn spieren toe. Waar ken ik dat toch van?

Opeens weet ik het. Een pilletje. Een gewoon huis-tuin-en-keuken pilletje van de drogist, valdispert nacht  extra sterk, met valeriaan en melatonine. Er is een tijd geweest, volgend op jaren waarin ik meer nachten niet dan wel sliep, dat ik erg gelukkig was met dat spul. Beter duf wakker worden dan niet slapen. Tegenwoordig moet ik wel heel extreem, extreem extreem bang zijn dat ik niet slaap, op het wanhopige af zeg maar, dat ik een melatoninecapsule overweeg.  Gisteravond kon ik de lichtere variant die ik wel vaker slik, met valeriaan maar zonder melatonine, even niet vinden. Dan die sterke maar. Het was wat laat, ik was over mijn grenzen heen zo moe van een gezellig etentje met dat glaasje wijn dus en dacht ‘nou goed dan, voor deze keer.’

Ik weet gelijk weer waarom ik dat niet meer doe.  Opeens, voor het eerst in bijna twee  maanden, doemt Zij op in mijn gedachten,  ADHD-bij-volwassenen-onderzoekspionier, goeroe voor velen en boevrouw voor anderen, professor dokter ex-farmaceutische-industriemedewerker, tataaaa, taratatatataaaaaaaaaaaaaa Sandra Kooij! Als hoofdspreker – want pionier – op het congres ADHD Vrouw sprak zij over melatonine. In de context van ADHD-ers nachtuilschap en slaapproblemen. Waar ze medicijngebruik als iets volkomen vanzelfsprekends besprak, inclusief het gegeven dat gangbare ADHD-medicatie ritatin en concerta, beide vormen van speed, goed slapen soms nog eens extra in de weg kan staan. ‘Maar ik voel me de hele volgende dag duf als ik dat geslikt heb’, zei iemand uit de zaal. Mevrouw goeroes antwoord: ‘Melatonine is een lichaamseigen stof, die het lichaam normaal gesproken dus zelf aanmaakt om slaap te bevorderen. Als je daar last van hebt, zou dat heel vreemd zijn. Het kan in ieder geval geen kwaad.’ Of woorden van gelijke strekking.’

Hmm, is adrenaline niet ook een lichaamseigen stof? Die je alert maakt, wakker houdt en je in sommige situaties helpt maar in andere in de weg zit? Vreemde redenering. Moet gelijk ook denken aan iets dat Hoofdpersoon M, uit het verhalende verhaal dat ik de komende tijd vorm zal geven, me vertelde. Ook zij heeft informatiebijeenkomsten bij PsyQ gevolgd. En ook die gingen grotendeels over medicijnen. Deden de psycholoog en zijn stagiaire die mijn groep begeleidde bagatelliserend over hartkloppingen als bijwerking van Ritalin en Concerta, ‘haar’ psychologes deden er lacherig over dat die medicijnen in het buitenland vaak als drugs worden  gezien, verboden dus. Met een toontje van ‘ze snappen er ook niets van.’

Ik vind het heel fijn om hele nachten door te kunnen slapen. Slome spieren zijn minder naar dan een bonkend hoofd van de slaap. Maar dat kunstmatig aangemaakte dufheid als gevolg van bijslikken van een stofje dat het lichaam ook zelf kan maken, helemáál geen kwaad kan, nee, daar wil ik niet aan.

Zo, en dan nu maar een extra bakje koffie.

Mijn strijd tegen de mannetjes

Mijn vorige blog schreef ik drie dagen na de conferentie Verhalende Journalistiek, de blog dáárvoor drie dagen na de eerste Knipperende Kursor. Nu heb ik alweer een paar dagen niet geblogd, terwijl onderwerp na onderwerp door mijn hoofd schoten. Dadelijk duik ik weer voor twee dagen in mijn opleiding tot mindfulnesstrainer en gebeurt er ongetwijfeld opnieuw van alles dat een blogje waard is. En dat terwijl ik nu dus al mijlenver achterloop, verdorie. En  moe ben, nog steeds.

Achterlopen voelt vertrouwd. Ik heb het vaker geschreven: vrijwel altijd als ik me één taak besluit te wijden, hoor ik in mijn hoofd honderdenéén andere taken om aandacht schreeuwen. En ik hóór ze niet alleen, ik zie ze ook. AD(H)D-coach A vroeg me gisteren om te beschrijven hoe dat er dan uitziet. Nou, ik zie kleine boze mannetjes met puntmutsen en enorme handen. Die voel ik. Zij duwen tegen de kleurige cirkel die binnen in me symbool staat voor wat ik echt heel graag doen. Ze houden me tegen. Niet alleen om te doen wat ik op dat moment koste wat het kost wil doen, maar ook om welk willekeurige andere taakje van mijn to-do-lijst op me te nemen. Zodat ik mezelf opeens een of andere enquête zie invullen, heel toevallig zojuist mijn mailbox binnengepiept, best interessant maar niet bepaald relevant. Het houdt de kleine mannetjes even rustig. Maar ik weet dat het volbrengen van de taak die ik me voorgenomen had te doen me veel meer voldoening had gegeven. Hoeveel zin ik daar ook in had toen de dag begon, tegen de tijd dat de  achterstanden voldoende weggewerkt zijn om de rust te voelen om me aan iets nieuws te wijden, voelt dat willen als moeten. En, tadaaaaaaaa, een nieuwe achterstand is geboren.

Dus wijd ik nu maar weinig woorden aan het laatste blogonderwerp dat gisterochtend, voordat ik naar de coach ging,  in mijn hoofd voorbij kwam fietsen. Over dat ik steeds zoveel hersteltijd nodig heb. Dat ik die vorige blogs pas dagen later schreef dan dat de aanleiding zich voordeed, omdat ik eerst moest herstellen van de slapeloze nachten die aan die aanleidingen voorafgingen, bovenop een slaapachterstand van maanden. En dat ook dat, mijn behoefte aan hersteltijd, erg vertrouwd voelt. Behoefte aan hersteltijd, in combinatie met ‘Let maar even niet op mij hoor, ik ben er nog niet helemaal bij’, is decennialang mijn basishouding is geweest. Gek hè, dat ik meestal weinig concrete plannen maakte?

Ook over dat ik tegenwoordig minder hersteltijd nodig heb, omdat ik beter weet wat ik moet doen om me fit te voelen, schrijf ik vandaag dus maar even niet. Over hoeveel baat ik heb bij meditatie en hoe rijk en fit en fijn en rustig ik me voel als ik de dag voor dag en dauw begin, heb ik het hier al vaak genoeg gehad. En dat ik me in de laatste bijeenkomst van mijn post-Effectief-met-AD(H)D-intervisiegroepje opnieuw gespiegeld zag in Zeven, is twee weken na dato oude koek. Zeven vertelde dat ze zo graag vroeg opstaat, omdat ze zich dan zoveel beter voelt, maar dat niet doet omdat ze aan het eind van de dag altijd het gevoel heeft dat ze te weinig gedaan heeft en dan ‘opeens’ nog tot na twaalven ’s nachts achter de computer zit om de achterstanden in te halen, en dus ’s ochtends te moe is. Onze mede-intervisiegroepers spraken haar streng toe, net als haar coach al een paar keer gedaan had: ‘Waarom moet je nou zo nodig vroeg opstaan? Accepteer toch gewoon dat het bij jou gewoon anders werkt!’ De herkenning, heb je hem weer. Dit keer luidt die: ‘En dan wéét ik eindelijk dondersgoed wat goed voor me is, lukt het me niet om dat dan dus gewoon te doen en als ik daarover mopper, stuit in nog op onbegrip ook! Wil ik troost en steun, maar in plaats daarvan moet ik me gaan zitten verdedigen.’ Nou, daar kom ik een andere keer wel weer op terug.

‘Zo, zijn we toch nog een beetje bijgepraat’, zou een zeer bekende van me zeggen.
Op naar de rest van deze nieuwe dag.

Nog even niet

Ik heb gisteren de stok achter mijn deur genegeerd. Willens en wetens. Ik zag hem de hele dag, maar gaf andere bezigheden voorrang. Aan het eind van de middag glimlachte ik in gedachte naar degene die de stok hanteerde en zette de computer uit. Eerst even ‘niets’. Twee overvolle cursusdagen gevolgd door een kleine werkdag ‘geregel’ was genoeg, mijn hoofd en lijf zaten vol. Ik hield mezelf voor dat ik er misschien een uurtje later alsnog voor zou gaan zitten. Maar wist ook dat mijn avond computervrij zou zijn. Afgelopen maandag schreef ik mijn laatste laat-avondlijke blog. Het kostte me een zoveelste nacht slaap. En schreef ik niet een paar weken terug dat schrijven tegen de vermoeidheid in weinig zin heeft?

Klinkt zo verstandig, maar het voelt als ordinair uitstellen. Zoals ik voor mijn gevoel tijdens de afgelopen trainingsdagen, woensdag en donderdag, steeds aan het uitstellen was. Elke keer als ik iets in de groep wilde gooien – over mijn diagnose, mijn plannen met en naam van mijn nieuwe site, over mijn overwinningen in het hulp-vragen, over dat ik te laat kan komen en me niet langer gek maak met mijn eigen schaamte, over ja, wat is er allemaal nìet veranderd in de afgelopen maanden?! – vertelde iemand anders iets waarvan ik dacht ‘Daar kan ik niet aan tippen, wat stelt mijn verhaal eigenlijk voor?’ en hield ik me in, in een mengeling van een  berusting die ik nog niet goed van mezelf ken en het juist overbekende mezelf opvreten. Dat werd sterker, toen een oefening  me hielp herinneren aan wat ik in de cursus vooral wilde halen: vertrouwen in mijn eigen kracht en die volledig durven inzetten. Terwijl ik dat doel in gedachten nam en doorvoelde en mijn groepsgenote ondertussen met haar handen druk uitoefende tegen mijn bekken, voelde ik mijn voeten en benen verdwijnen. Wat nou, eigen kracht? Ze kwamen terug, mijn voeten en benen, tuurlijk kwamen ze terug, zij het dusdanig trillend dat ik dat tot hoog in mijn borst voelde. Welke stemming ik nodig heb om dat wat ik halen wil te vinden, was een vervolgvraag bij de oefening. Nou, vertrouwen. Kom maar op. Ga ik staan, voel ik alleen maar hoe ik eng ik dat vind. ‘Waarom denk je dat dat bij jou zo werkt’, vroeg trainster René. ‘Zelfbescherming?’ Voorlopig hield ik maar weer even mijn mond.

De lessen gingen grotendeels over waarden, persoonlijke waarden die je dusdanig verinnerlijkt hebt dat je je er nauwelijks bewust van bent dat ze je sturen. En die er, als ze onder druk staan, er zomaar voor kunnen zorgen dat ik (laat ik het eens op mezelf betrekken :-) ) maar weer eens een baan opzeg of een vriendschap verwaarloos. Vrijheid, rechtvaardigheid, betrokkenheid zijn van die waarden voor mij. En in mijn werk, zo ontdekte ik, is ook impact voor mij van belang. Als wat ik doe geen impact heeft, laatst staan een impact waar ik me voor schaam, dan is dat me mijn toch al zo schaarse tijd en energie niet waard. Ook al proberen talloze stemmen in en om mij me ervan te overtuigen dat het uiteindelijk vooral belangrijk is dat er brood op de plank komt, dat iedereen wel eens dingen doet waar hij niet helemaal achter staat, dat ik nu eenmaal niet alles voor het kiezen heb.

Volgt er een oefening over het waardenduo impact-geen impact. Het ene vlak op de grond verbeeldt het ene uiterste, het andere het andere. ‘Ga staan waar je nu bent.’ Ik stap tussen de polen in, in het midden. Uit de reacties op dit blog maak ik op dat mijn werk de afgelopen maanden meer impact  heeft dan het in jaren gehad heeft, misschien zelfs wel dan ooit. Het voelt raar. ‘Ga staan waar je wilt staan.’ Ik spring op het vlak ‘impact.’ Dat voelt niet alleen raar, maar ook eng. Invloed geeft verantwoordelijkheid. Kan ik die dragen? Als wat ik doe tegen me gebruikt kan worden….. Ik doe een stap opzij en nog een en nog een, tot ik bij ‘geen impact’ ben aangeland. Voelt zo gek nog niet. Bekend, veilig, kijk maar even niet naar mij. Het lijkt wel alsof alleen mijn hoofd naar ‘impact’ wil.

Later merk ik dat er nog nauwelijks een weg terug meer is. In een oefening over praten over kwetsbaarheid, zijn vier paar ogen steeds op mij gericht. Vragend om mijn verhaal èn vragend om mijn ‘goedkeuring.’ Stemmetjes van binnen blijven hardnekkig vragen of ik het goed doe, terwijl ik in die groep en elders voor sommigen juist een voorbeeld ben. Voelt doodeng om dat te schrijven. Wie denk ik wel dat ik ben? Anke ben ik, die van ‘nog even niet’ maar ondertussen wel degelijk. Dank, aan iedereen uit mijn trainingsgroep en alle stokken achter de deur, voor het vertrouwen.

Stok achter de deur van gisteren, die vandaag dan toch haar werk deed:  Annemarie Sweep. Dank je Annemarie!

Hoe schrijf ik?

anke-site_23-klein-300x200Ik denk dat je er niet doorheen komt’, zei mijn moeder laatst. Ze had het over de AD(H)D-diagnose die, naar verwachting, volgende week (!) volgt op mijn intake-gesprek,  begin november (!), bij PsyQ. Voor mij is de diagnose geen halszaak – ik ben vooral blij dat ik inmiddels goede hulp heb. Verzekering- en belastingtechnisch kan een diagnose handig zijn. Maar gezien het verloop van het intakegesprek hecht ik er inhoudelijk weinig waarde aan.

‘Huh?’ ‘Bij Psy-dinges, waar we dat onderzoek hadden. Ik denk dat ze je afwijzen (!). Je kunt veel te goed verwoorden wat je hebt.’

Dank mama, voor dit kunstig verpakte compliment. Mijn schrijven roept twijfels op over mijn moeilijke verhouding tot prikkels. Mijn moeder is niet de eerste die dat zegt. Dus nog maar eens mijn stokpaard: dat ik beter schrijf dan vertel, is volgens mij niet ondanks maar dankzij mijn (vermoedelijke) ADD. Schrijven geeft me tijd om over mijn woorden na te denken, dwingt me om bewust te kiezen wat ik hoe vertel en doet me  goed. Daarmee is schrijven, in de termen van het ADHD-centrum, voor mij een belangrijke hulpbron geworden. En nu bedacht ik, naar aanleiding van herinneringen aan mijn vader in zijn jongere jaren, dat ik vaker het isolement van mijn werkkamer, nodig om te kunnen schrijven, wil verlaten. Dat ik een socialer werkleven wil. Ik ontdekte ik dit jaar bovendien dat ik er heel blij van word als ik anderen enthousiast weet te maken over wat ik zelf graag doe, zoals schrijven en mediteren. Eén plus één is twee: ik wil de lessen die ik, worstelend met pen en papier, geleerd heb, overdragen aan anderen die vaak moeite hebben om het hoofd erbij te houden.

Mijn eerste stap zette ik een paar maanden geleden. Een tekstschrijfster die ’toevallig’ mijn pad kruiste, Manon Kleijn, vertelde ik over mijn plannen. Zij enthousiast. Manon geeft vaak schrijftrainingen aan mensen die vanwege hun functie geacht worden te kunnen schrijven (beleidsmensen, bijvoorbeeld) maar daar juist moeite mee hebben. Ze merkt dat veel lesmethoden ervan uit gaan dat ieder brein min of meer op dezelfde manier met informatie omgaat. En dat leren schrijven dus een kwestie is van een methode leren en die toepassen. Nou, lang niet altijd dus. Manon wil inzicht krijgen in hoe verschillende breinen verschillend denken en daar in haar lessen op inspelen. Ik wil vooral het plezier overbrengen dat schrijven mij brengt. Ter voorbereiding op workshop die we nu samen ontwikkelen, stelde Manon voor dat ik in kaart breng hoe ik schrijf.

Nou, gewoon, zo.

Dat klinkt simpel. Dat is het en dat is het niet. Bewijst de totstandkoming van deze blog. Soms schud ik hem in no-time uit mijn mouw, vandaag kost het me uren. Dat ligt niet aan het onderwerp. Dat ligt eraan dat ik begon aan het eind van de dag, toen ik bij de Hub was en dacht: ‘Ik wil naar huis. Maar mijn blog moet nog. Laat ik even doorbijten, dan heb ik tenminste nog wat aan mijn avond.’ Terwijl ik nauwelijks wist waarover ik zou schrijven.

Gisteren schreef ik wel ‘vanzelf’. Net toen ik bijna besloten had dat het een onmogelijke vraag was, beschrijven hoe ik schrijf, ging ik zitten en schreef wat er kwam. Zie hier het begin van mijn antwoord: schrijven lukt me het beste als ik ‘vrij schrijf’, oftewel, als ik schrijf zonder mezelf een doel en beperkingen op te leggen. Mijn gedachten volgend, zelfs als die ‘stom’ zijn of over onbenullige of gênante zaken gaan. Dus vooral niet bezig ben met dat het zinnig moet zijn wat er komt. Juist dan komen, als het moment daar is, de zinnigste zinnen.

Vandaag moest het gelijk goed zijn. En snel een beetje. Soms lukt dat. Mits, les twee, ik mijn verhaal goed heb voorbereid. Met lezen, interviews (mits ik ook die goed voorbereid heb), nadenken over het hoe en waarom van het verhaal, het ordenen van de informatie. En, minder bewust maar niet minder belangrijk, door de informatie te laten ‘gisten’, zoals free-writing-goeroe Natalie Goldberg het noemt, tot me door laat dringen, af en toe in mijn gedachten op laat borrelen, er misschien een aantekening over te maken en verder juist te laten begaan. En door iets dat ik lang onderschat heb en wat, lang leve ADD, eeuwig zoeken naar balans hoezee, mij verreweg de meeste moeite kost: ervoor zorgen dat ik fit en gefocust ben, zowel tijdens het verzamelen van de informatie als tijdens het schrijven.

Schrijven als ik moe ben en vooral uitkijk naar wat ik erna komt, dat werkt niet.

Dus ging ik naar huis. Deels wandelend, langs het water, door de kou. At. Hakte een knoop door die me, weet ik nu, in de weg zat tijdens mijn eerdere schrijven vandaag. Daarna ging ik zitten en schreef wat er te schrijven was.

Stok achter de deur van vandaag: Marlijn Wesseling. Dank je Marlijn!

Hetzelfde strand, vijf jaar later

strand1-225x300‘Is de lucht nu zo helder, of ligt het aan mij?’ Het uitkijkpunt bij Kijkduin, gisteren aan het eind van de ochtend. Het was druk op dat punt, en overal op het strand aan onze voeten. Alsof het een mooie nazomerdag was. Dat had niets met mij te maken. We zijn vaker in november op die plek geweest en meestal was het dan bewolkt. Bewolkt, druilerig en stil. Al schijnt in mijn herinnering aan de eerste keer dat we samen op dat punt stonden, na een wandeling over het strand vanaf Hoek van Holland, vijf jaar geleden, altijd de zon.

Erwin en ik kenden elkaar toen nog nauwelijks. Na onze nachtelijke kennismaking een paar weken eerder, waren we één keer samen uit geweest. Met een mengeling van blijdschap en verdriet fietste ik daarna naar huis. Blijdschap, want het was leuk geweest. Verdriet want, tja, da’s lastiger. Waarschijnlijk had dat te maken met de teleurstelling die in die tijd meestal op dat soort blijdschap volgde. Liefdesrelaties wilden mij tot dan toe, dus tot diep in mijn dertiger jaren, maar niet lukken. Vind het flauw klinken maar zeg het toch: komt vaker voor, weet ik nu, bij AD(H)D’ers. Om bij mezelf te blijven: ik vond het leven jarenlang een stuk gemakkelijker in mijn eentje dan samen. Al was ik het alleen-zijn vijf jaar terug ook alweer jaren zat.

We hadden om een uur of tien afgesproken, de dag van die eerste strandwandeling, in de trein uit Erwins toenmalige thuisstad naar Den Haag. Een onmogelijk tijdstip, vond ik eigenlijk. Het was dat ik de afspraak heel graag tot een succes wilde maken, dat ik ruim op tijd was. Tot mijn verbazing was Erwin niet alleen op tijd, maar ook nog eens goed voorbereid. Hij had eten en drinken bij zich voor onderweg. Hij had niet eens hoeven haasten… Ik kon daar nauwelijks bij.

Gisteren liepen we dezelfde etappe als vijf jaar geleden in omgekeerde richting. Terwijl we door het zand stapten, minder zenuwachtig, rustiger ook, met een feestelijk gevoel van ‘vijf  jaar alweer, wat een tijd’, zag ik beelden van hoe mijn leven er tot onze ontmoeting uitzag. Ik werkte destijds in een gedeeld kantoor buitenshuis, waar ik soms als eerste binnenkwam en vaak als laatste vertrok. Anders dan in mijn begintijd als freelance journalist, hield ik mijn weekenden meestal vrij. Maar in plaats van aan ontspanning en leuke dingen, gingen ze vrijwel altijd op aan bijslapen, huishouden en de krant lezen. Tot mijn frustratie, leek dat allemaal zinloos. Ik kreeg ik mijn huis nooit aan kant, vaak lukte het me niet om boodschappen te doen voordat de buurtsuper zaterdags om 17 uur dichtging, bleef met krantenlezen bij het vierde of vijfde artikel steken. Alleen als ik vantevoren met iemand afgesproken had, kwam ik ertoe om andere dingen te ondernemen. En alleen als ik ergens over schrijven ‘moest’ las ik daarover alles wat los en vast zat. Ook dat past prima in het AD(H)D-beeld. Of was het gewoon een kwestie van weinig structuur in mijn leven?

De eerste keren dat ik met Erwin afsprak, schrok ik ervan hoe vanzelfsprekend het voor hem was om ’s avonds na het werk of in het weekend overdag, fit genoeg te zijn om dingen te ondernemen. Hij hield me in die zin een spiegel voor: ik zag hoe moe ik zelf was. En dat in een periode waarin ik me voor mijn doen juist goed voelde.

Met de maanden en jaren werd ik fitter en werd mijn, inmiddels ons, huis opgeruimder. Beide heeft veel met Erwin te maken. Samen voel ik me niet alleen beter, de liefde houdt me ook bij de les. Waar ik in mijn eentje regelmatig nachten doorwerkte en daardoor dagen achtereen in een roes leefde, wil ik nu fit zijn. Al is het maar omdat ik bang ben dat Erwin anders snel genoeg van me krijgt. Het huishouden blijft voor mij bijzaak. Maar als ik foto’s zie van hoe het was begrijp ik niet hoe ik destijds thuis overleefde.

Niet alleen de lucht was helderder, gisteren langs het strand, maar ook mijn hoofd. Eerlijk gezegd valt dat me vrijwel altijd op de laatste jaren, als ik ergens kom waar ik een poos niet ben geweest: elke keer zie ik de wereld scherper. Ik zie, ruik, proef, hoor en voel meer. De liefde en zen doen hun werk. Het zand was gisteren ruller dan ik me van andere wandelingen herinnerde, lopen was af en toe zwaar. Ik mopper vaak dat ik moe ben, zou graag nog veel fitter zijn. Desondanks waren we allebei een beetje verbaasd toen, even na zonsondergang, de eerste strandtenten van Hoek van Holland in beeld kwamen. ‘Weet je nog hoe moe we waren, vijf jaar geleden?’ Net als toen, begonnen er vlak voor de eindstreep regendruppels te vallen. Op het klimaat hebben wij geen invloed. Op elkaar des te meer.

Stok achter de deur van vandaag: Marlijn Wesseling. Dank je, Marlijn!

Voorbij de siësta

Ik ben hem de hele week blijven voelen, die vermomde onwennigheid. Ben ik bezig, dan bonkt, trilt en duwt mijn lichaam ergens op de achtergrond. Zit ik stil, dan doet het dat allemaal prominent. Soms zijn tranen dichtbij, soms juist blijdschap, verwondering en ongekende kracht. En gisteren overviel mij, uit het bijna niets, een enorme vermoeidheid.

Aanvankelijk leek het vermoeidheid ‘as usual.’ Ik had de post bezorgd. De eerste twee maanden dat ik als postbode werkte, probeerde ik na mijn postronde de dagen voort te zetten alsof ik op pad was geweest voor een interview – even een kop koffie, wat mails, een telefoontje en hup aan het schrijven. Tegen de zomer gaf ik dat op. Post-postmiddagen werden siësta-middagen, waarop ik, soms na wat leeswerk, vaak ook niet, een dutje deed. Het waren de enige drie middagen in een week dat ik fysiek moe genoeg was om me aan gebruikelijke vermoeidheid door slaapgebrek over te kunnen geven. Meestal. Dacht ik na het post bezorgen nog even een boodschapje te kunnen doen of een telefoongesprek te kunnen voeren, dan eindigde ik de middag onuitstaanbaar.

Ik wist dus dat ik gisteren siësta-behoefte zou hebben. Toen mijn postronde – voor het eerst in mijn eentje in een voor mij nieuwe wijk – één, anderhalf, twee uur langer dreigde te gaan duren dan normaal, wist ik dat die behoefte extra large zou zijn. Desondanks fietste ik, op weg naar huis, nog even langs de buurtsuper, voor benodigdheden voor een taart die ik, in het kader van ‘hulpbronnen’ en ‘wat-werkt-wel-voor-mij’, dit weekend zou bakken. Eindelijk thuis, tegen half zes, plofte ik op het logeerbed in de huiskamer, en verbeet mijn neiging om Erwin kwalijk te nemen dat ik niet alleen ongelooflijk moe was maar ook duizelig omdat ik ’s middags te weinig had gegeten.

Na het eten, anderhalf uur later, zou ik de blog schrijven die mijn stok-achter-de-deurteam die dag van me verwachtte. Maar de siësta had niet lang genoeg geduurd. Ik zette de wekker op kwart over acht. Daarna zou ik schrijven en daarna zouden we uitgaan. Dansen, de onwennigheid vieren. Om half negen strompelde ik naar de huiskamer, leende Erwins laptop (de mijne is wegens vermiste oplader nog altijd buiten werking), kroop daarmee terug in bed, draaide me om, zette de wekker op elf uur – zodat ik, zo nodig, het laatste uur voor de deadline kon benutten – en viel in slaap. De wekker van elf uur herinner ik me vaag. Om half zeven ’s vanochtend werd ik enigszins wakker, stond op, pakte een boek, verhuisde naar het logeerbed en viel opnieuw in slaap. Voor het eerst sinds de oprichting van het stok-achter-de-deur-team (verklaring volgt nog steeds…) zes weken geleden, miste ik mijn blogdeadline.

Na een laat ontbijt, kwam ik vanochtend tot de ontdekking dat ik een deel van de taartboodschappen was vergeten en begon ik alvast aan deze blog. Begin van de middag, de blog nog niet af, gingen we de deur uit, op kraamvisite. We bereikten baby, ouders en broertjes wegens treinpech twee uur later dan afgesproken aan,  met de ontbrekende boodschappen, dat wel. Tegen half tien waren we thuis en zette ik het schrijven voort. Het bakplan schoof ik op de lange baan.

De aanval van vermoeidheid bracht herinneringen boven aan mijn burn-out van veertien jaar geleden, en aan coach Anja’s uitleg van het autonoom zenuwstelsel. Normaal zorgt dat stelsel ervoor dat wij, mensen, een gezond evenwicht bewaren tussen inspanning en ontspanning. Mensen met AD(H)D kost dat vaak veel moeite. ‘Wij’ hebben namelijk enerzijds relatief veel prikkels nodig om in actie te komen en zoeken daarom grenzen op, met alle risico’s van dien. Anderzijds zijn ‘wij’ juist extra gevoelig voor prikkels van buitenaf en hebben ‘we’ meer behoefte aan time-outs tussen activiteiten, alleen-zijn, stilte. Een vermoeiende combinatie, die voor burn-outs en allerlei andere fysieke en geestelijke klachten kan zorgen en, begrijpelijkerwijs, voor onbegrip zorgt.

Ben er nog niet uit hoe, maar er zal een relatie zijn tussen die burn-out en mijn vermoeidheid nu. Toen stond ik mezelf voor het eerst toe om mijn werk niet voor alles te laten gaan. Nu laat ik een overtuiging varen die me misschien wel levenslang op scherp hield. Ben benieuwd hoe ik dadelijk, ver voorbij mijn nieuwste vermoeidheid, slapen zal.

In het psycho-medisch centrum

bij-de-psycholoog‘Lukt het je niet om het huishouden te doen, wat je ook probeert, of vind je het gewoon niet belangrijk?’ De psycholoog, vrij groot, grote zwarte bril ook, spijkerbroek, springerig kort haar, minstens enkele jaren jonger dan ik, kijkt me vriendelijk aan. Erwin en mijn moeder zitten naast me, ook hun blikken op mij gericht. Wat zal ze zeggen?

‘Ik vind het tegenwoordig fijn als het opgeruimd is, anders voel ik me onrustig. En ik wil niet dat het smerig wordt. Maar als het erop aankomt, dan gaat mijn werk voor. Na het schrijven en regelen, mijn mails. Daarna misschien een afwasje of boodschappen.  Maar nee, inderdaad, ik vind het huishouden niet zo belangrijk.’ Nee, natuurlijk niet, denk ik later, vriendschappen onderhouden is belangrijker. Maar daar besteed ik nòg minder tijd en energie aan, verdomme.

‘Dat hoeft helemaal niet erg te zijn’, zegt de psycholoog, met dezelfde vriendelijke glimlach. ‘Het klinkt misschien raar als ik dat zeg, maar ik meen het.’ Een nadere verklaring kan ik me niet herinneren. Hoezo dan, raar?

Er is meer niet raar, volgens de man die met zijn collega’s zal beoordelen of ik ADD heb. Dat mijn moeder zich vooral herinnert dat ik een makkelijk en avontuurlijk kind was en niets van waar we hier voor komen. Zette ze me in de box, dan pruttelde ik even, maar richtte mijn aandacht al snel op iets anders, het volgende speeltje. Problemen op school, problemen om me te concentreren, opmerkingen, snel afgeleid zijn? ‘Nee, niet dat ik weet. Raar hè, daar kan ik me niets van herinneren.’ ‘Het is toch ook heel lang geleden, mevrouw?’ Maar om een goede diagnose te kunnen stellen, is informatie over mijn jongste jaren belangrijk.

Ik probeer me open te stellen, zoals aangekondigd. Hoe blij ik ook ben met de cursus bij het ADHD-centrum en hoe verbaasd ik ook was over de vanzelfsprekendheid waarmee mijn huisarts en eerdere psycholoog me op medicijnen wezen.  Ik beeld me in dat ik onlangs voor het eerst hulp gezocht heb. Dat ik gek word van chaos in mijn hoofd en dat ik in deze twee mensen eindelijk, eindelijk, eindelijk hulp denk te hebben gevonden.

Bij het handjesschudden vergis ik me in mijn rol. Ik ben nu niet de journalist die deze jonge, ietwat zenuwachtige, ‘zorgprofessionals’ komt interviewen en met luchtige opmerkingen geruststelt, nee, ik ben De Patiënt, die vast zenuwachtig is en gerustgesteld moet worden. ‘U heeft het koffie-automaat al gevonden, zie ik? Dat is goed hoor!’ In de drie uur die volgen onderdruk ik de neiging om mijn gesprekspartners enige basiskennis over het interviewen bij te brengen (‘Vraag altijd door!’, ‘Heeft iemand moeite om een vraag te beantwoorden, kom er dan later op terug!’, ‘Werk niet al te nadrukkelijk een vragenlijst af!’). En verzet ik mij niet tegen het nadrukkelijke zoeken naar Problemen – ik ben in een psycho-medisch centrum, zoals ik het op de uitnodiging genoemd zie worden en daar is ‘ziektebeeld’ nu eenmaal het uitgangspunt. Het is de gangbare benadering, ergens zal het goed voor zijn.

Nee, ik ben niet vreselijk impulsief, antwoorden we alledrie. Ja, er zijn burn-outs geweest. Hoe die eruit zagen? Nou, rot. Opstaan, ontbijten en vervolgens op de bank ploffen om bij te komen. Dit voorbeeld dateert wel al van veertien jaar geleden hoor, zo extreem is het daarna nooit meer geweest. Ja, ook in mijn kindertijd gebeurden er rare dingen. Met de bus naar school en na aankomst meteen in de bus terug stappen, ‘buikpijn.’ Had ik de ziekte van Pfeiffer, zoals de huisarts destijds suggereerde, was ik ziekelijk verlegen, of was er iets anders aan de hand? Dus financiën zijn vaak een probleem? En hoe zit het met seksualiteit?

Ik probeerde me open te stellen. Tot mijn opluchting, heb ik geen witte jassen gezien, zijn er geen elektriciteitsdraden aan mijn hoofd bevestigd, is er geen hersenscan gemaakt en mijn verklaring in het begin – dat kon ik niet laten – dat ik geen zin heb ik medicijnen, namen psycholoog en stagiaire vriendelijk ter kennisneming aan.

Wat was er, zoals verwacht, veel aandacht voor Problemen. Rottigheid als kind, crises als volwassene, potentiële crises tussen Erwin en mij. Niets waar ik nog nooit, met geen enkele hulpverlener of coach of met Erwin over gepraat heb, niets waar ik niet al dagboeken over vol schreef, niets dat ‘ik nog een plaatsje moet geven.’ Ik stelde me open, echt. Misschien hebben ze me iets te bieden, bij PsyQ. Ik wacht de uitslag en een volgend adviesgesprek af. Maar ik vrees dat ik last heb van ‘positieve bubbels’, zoals we dat op de zenschool noemen, positieve ervaringen die je ervan weerhouden om je werkelijk open te stellen voor iets vergelijkbaar-maar-nieuws. Na het eerste onderzoeksuur had ik een brok in mijn keel – door het oprakelen van ervaringen, in combinatie met de vriendelijke doch zorgelijke blikken die deze bij mijn gesprekspartners opriepen. Ook op dag één van de opleiding Effectief met ADHD had ik een brok in mijn keel, in het zoetzure feest der herkenning. Het is me niet gelukt, me helemaal open op te stellen. Doe mij die zoetzure brok maar.